Zwartvruchtrot

Uit Triple Performance
Ga naar:navigatie, zoeken
Zwartvruchtrot
Ravageur

Zwartvruchtrot (Stemphylium vesicarium) is een plantenziekte, die vele soorten planten kan infecteren, waaronder ui, knoflook, asperge en peer.De schimmel komt vooral in de warmere delen van Europa voor, maar is nu ook wijdverbreid in Duitsland, in Italië eind jaren zeventig, in Spanje en Frankrijk in de jaren tachtig, in Nederland in 1997 en in België in 2002. Het wereldwijde besmettingspercentage wordt geschat op 1 tot 10%.De schimmel kent twee ontwikkelingsstadia. Het aseksuele, anamorfe stadium wordt Stemphylium vesicarium genoemd. Het seksuele, teleomorfe stadium wordt Pleospora allii genoemd en leeft saprofytisch op afgevallen gebladerte, vruchten en andere plantenresten op de grond. Het vormt ascosporen in een pseudothecium. De ascosporen worden door regen opgespat en komen zo op de planten terecht. Ze ontkiemen bij een geschikte temperatuur en vochtigheid, bij 21 tot 23 °C, ongeveer drie uur na het bevochtigen. Dit gebeurt meestal in het late voorjaar. De eerste symptomen kunnen al 48 uur later optreden. De forma specialis van Stemphylium vesicarium op peer produceert twee gifstoffen, SV-toxine I en SV-toxine II, die de weefsels van de plant doden. De afgestorven gebieden vormen zwarte vlekken die groter worden. De vlekken kunnen op elk groen deel van de plant verschijnen. Ze zitten meestal op de bladeren, maar ook op de vruchten en groene takken, op de nog aanwezige kelkblaadjes van jonge vruchten en meer in het midden van rijpe vruchten. Symptomen verschijnen voor het eerst in het late voorjaar, groeien en vermenigvuldigen zich vervolgens gedurende het groeiseizoen. De groei en ontwikkeling van de plant wordt geremd. De oogst wordt tot wel 95% verminderd. Stemphylium vesicarium vormt in de zomer conidiosporen. De conidiosporen worden door de wind meegevoerd en verspreiden de infectie naar andere planten. Conidiosporen zijn te vinden op alle dode delen van de planten, maar niet op de groene delen. De conidiosporen zitten op rechtopstaande conidiëndragers met aan de top een alleenstaande conidiospore.()